Een overzicht van het Besluit verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties

24 oktober 2025

In Nederland bestaat er veel onduidelijkheid over het verschil tussen werken als werknemer en werken als zelfstandige. Dit leidt regelmatig tot situaties van schijnzelfstandigheid, wat negatieve gevolgen heeft voor de sociale zekerheid, het arbeidsrecht en de fiscale regelgeving. Zo genieten schijnzelfstandigen geen bescherming tegen risico’s zoals werkloosheid, ziekte en ouderdom, ondermijnt schijnzelfstandigheid de solidariteit binnen het sociale stelsel aangezien dan minder wordt meebetaald aan de algemene sociale voorzieningen (zorg en/of AOW) en kan schijnzelfstandigheid worden opgevat als oneerlijke concurrentie zowel tussen werkenden onderling als tussen werkgevenden onderling. Immers, schijnzelfstandigen kunnen fiscale voordelen genieten die voor ondernemers bedoeld zijn en werkgevers betalen niet mee aan werknemersregelingen. Om hier duidelijkheid in te scheppen, is het Besluit verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (hierna: het Besluit) opgesteld. Dit Besluit geeft nadere regels voor de beoordeling of er sprake is van het verrichten van arbeid “in dienst van” een werkgever, zoals bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het Besluit werkt het toetsingskader uit dat met de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (Wet Vbar) in het BW is geïntroduceerd.

Het doel van dit Besluit is een duidelijk en hanteerbaar wettelijk toetsingskader bieden, zodat beter kan worden vastgesteld wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst en wanneer van zelfstandig werk. Dit moet schijnzelfstandigheid tegengaan en de handhaafbaarheid verbeteren. Het Besluit sluit aan bij recente jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder de Deliveroo- en Uber-arresten, en adviezen van onder andere de Commissie Borstlap en de SER.

Het Besluit verduidelijkt het criterium “werken in dienst van” door twee hoofdelementen te onderscheiden: (i) werkinhoudelijke en organisatorische sturing door de werkgever, en (ii) het werken voor eigen rekening en risico door de werkende. Daarbij duidt het eerste element op werknemerschap en het tweede element op werken als zelfstandige.

De hoofdelementen worden verder ingekleurd door, in beginsel, limitatief opgesomde indicaties, ontleend aan jurisprudentie en Europese rechtspraak. Voor de sturing door de werkgever gaat het onder meer om de bevoegdheid om aanwijzingen en instructies te geven, het controleren en ingrijpen bij werkzaamheden, het verrichten van werk binnen het organisatorisch kader van de organisatie, het structurele karakter van de werkzaamheden en het verrichten van soortgelijke werkzaamheden als andere werknemers. Voor het werken voor eigen rekening en risico zijn relevante indicaties onder andere het dragen van financiële risico’s en resultaten, het zelfstandig en herkenbaar uitvoeren van werkzaamheden, het beschikken over specifieke opleiding of vaardigheden die niet structureel in de organisatie aanwezig zijn, de korte duur of beperkte omvang van de opdracht, en kenmerken van ondernemerschap bij soortgelijke werkzaamheden.

Het toetsingskader betreft echter geen afvinklijst; de beoordeling moet plaatsvinden op basis van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Niet alle indicaties hoeven aanwezig te zijn; voor de beoordeling van de arbeidsrelatie wordt op basis van de onderliggende indicaties beoordeeld bij welk hoofdelement in de arbeidsrelatie het zwaartepunt ligt. Daarnaast is er een “ventielbepaling” opgenomen, die ruimte biedt om onvoorziene omstandigheden, die buiten de indicaties vallen, te betrekken in de beoordeling. Het zou immers in de toekomst mogelijk kunnen zijn dat sprake is van onvoorziene omstandigheden die niet onder de indicaties vallen, maar die wel meegewogen dienen te worden in de beoordeling van de arbeidsrelaties. Het gaat hierbij om indicaties waar op dit moment, bijvoorbeeld vanwege de huidige stand van de techniek, nog niet aan kan worden gedacht.

Het is beoogd dat het Besluit op 1 juli 2026 in werking zal treden, zonder dat daarbij overgangsrecht wordt toegepast. De daarin opgenomen bepalingen zullen derhalve met ingang van die datum rechtstreeks van toepassing zijn op zowel reeds bestaande als nieuw tot stand komende arbeidsrelaties.