Wet opheffing verpandingsverboden

15 april 2025

In onze praktijk zien wij veel handelscontracten waarin standaard is opgenomen dat vorderingen die uit deze contracten voortvloeien niet overdraagbaar en/of verpandbaar zijn. De gedachte daarachter is doorgaans dat partijen niet geconfronteerd willen worden met een andere schuldeiser dan de partij met wie ze hebben gecontracteerd. Het gevolg van zo’n beding (ook wel aangeduid als ‘overdracht- en verpandingsverbod’) is dat de vorderingen niet ingezet kunnen worden als onderpand bij een financiering of overgedragen kunnen worden in het kader van een financieringstransactie (zoals factoring). Voor veel bedrijven bemoeilijkt dat het aantrekken van (alternatieve) financiering.

De Wet opheffing verpandingsverboden heeft tot doel de kredietmogelijkheden te verruimen van bedrijven. Deze wet bepaalt dat geldvorderingen op naam die voortkomen uit de uitoefening van beroep of bedrijf niet langer middels een beding kunnen worden onderworpen aan overdrachts- en verpandingsverboden (behoudens een aantal uitzonderingen). Zo’n beding is na inwerkingtreding van de wet nietig. De wet zal naar alle waarschijnlijkheid op 1 juli 2025 in werking treden.

Hoofdregel

De nieuwe wet voorziet in de aanpassing van Boek 3 BW. Allereerst wordt in art. 3:83 BW een nieuw derde en vierde lid ingevoegd. Lid 3 zal als volgt luiden:

“3. Uitsluiting van de overdraagbaarheid of verpandbaarheid is niet mogelijk als het een geldvordering op naam betreft die voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dat ertoe strekt de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een dergelijke geldvordering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten dan wel vervreemding of verpanding ervan tegen te gaan, is nietig.”

Uit het nieuwe lid kan het volgende worden opgemaakt dat de wet:

  • alleen van toepassing is op geldvorderingen die voortkomen uit de uitoefening van een beroep of bedrijf. Vorderingen die niet onder deze reikwijdte vallen, kunnen derhalve nog wel onoverdraagbaar en onverpandbaar worden gemaakt;
  • slechts ziet op bedingen tussen schuldeiser en schuldenaar. Een zogenaamde ‘negative pledge’ bepaling, waarbij de leninggever en de leningnemer afspreken dat de leningnemer zijn activa (zoals een geldvordering op een derde) niet mag verpanden aan andere partijen, wordt niet aangetast door de nieuwe wet. De afspraak is immers gemaakt tussen de schuldeiser van een geldvordering (de leningnemer) en een derde (de leninggever) en niet tussen de schuldeisers van een geldvordering en zijn schuldenaar. Hetzelfde geldt voor zogenaamde ‘pari passu’ bepalingen, waarbij de leninggever en de leningnemer afspreken dat als de leningnemer zekerheden geeft aan een derde partij, de leninggever van de leningnemer tenminste een gelijkwaardige zekerheidspositie krijgt; en
  • niet alleen bedingen omvat die de overdraagbaarheid en verpandbaarheid geheel of gedeeltelijk uitsluiten, maar ook bedingen die op andere wijze overdracht of verpanding beogen tegen te gaan, zoals een beding dat een boete zet op overdracht of verpanding van de geldvorderingen.

Uitzonderingen

Uit het nieuw in te voegen lid 4 volgt dat de volgende geldvorderingen zijn uitgezonderd van het nieuwe derde lid:

  • geldvorderingen uit hoofde van een betaal- of spaarrekening;
  • geldvorderingen uit hoofde van een krediet- of geldleningsovereenkomst waarbij aan de kant van de kredietgever meerdere partijen betrokken zijn of zullen zijn (zoals bij zogenaamde ‘syndicated loans’);
  • geldvorderingen van of op een clearinginstelling, als bedoeld in artikel 1:1 Wft, dan wel een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een verrekeningsinstituut of een centrale bank, als bedoeld in artikel 212a, onderdelen c, d, e en g Fw; en
  • geldvorderingen die op grond van een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, 35, vijfde lid, of 35a, vierde lid, Invorderingswet 1990 zullen worden betaald op een bankrekening die wordt gehouden ten behoeve van de betaling van loonbelasting, omzetbelasting en sociale verzekeringspremies (zoals de G-rekening).

Mededeling

Ook art. 3:94 en art. 3:239 BW, waarin de voorwaarden voor overdracht en verpanding van vorderingen staan opgenomen, worden aangepast voor wat betreft het mededelingsvereiste. De mededeling aan de debiteur dient schriftelijk te worden gedaan (kan ook elektronisch, zoals per e-mail) en is dus niet meer vormvrij.

Overgangsperiode

Als laatste voorziet de nieuwe wet in een overgangsperiode van 3 maanden voor bestaande bedingen met overdrachts- en verpandingsverboden. Pas na verloop van deze termijn zijn die bedingen, voor zover ze vallen binnen de reikwijdte van de nieuwe wet, nietig. Bedingen die worden aangegaan na de inwerkingtreding van de wet en niet voldoen aan art. 3:83 lid 3 BW, zijn direct nietig.

Take-away

De Wet opheffing verpandingsverboden kan gevolgen hebben voor bestaande contracten en handelsrelaties. Contractspartijen zullen rekening moeten houden met de onmogelijkheid om overdraagbaarheid en verpandbaarheid uit te sluiten.