Wet DBA en handhavingsmoratorium: laatste stand van zaken

27 september 2024

De Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelatie (Wet DBA) is per 1 januari 2016 in werking getreden en kreeg als doel om opdrachtgevers en opdrachtnemers meer duidelijkheid vooraf te geven of sprake is van schijnzelfstandigheid, onder ander door gebruik te maken van door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomsten. Bij situaties waarin een ‘echte zelfstandige’ wordt ingehuurd en er geen twijfel over de kwalificatie van de relatie bestaat, is het gebruik van een goedgekeurde modelovereenkomst niet nodig. 

De Wet DBA geldt in principe alleen voor de fiscale handhaving en niet voor de civielrechtelijke kwalificatie of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Zo kan een opdrachtnemer, die werkzaam is volgens én op basis van een goedgekeurde modelovereenkomst, zich nog altijd op het standpunt stellen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Echter geldt dat de civielrechtelijke kwalificatie van de arbeidsrelatie – die gebaseerd is op een weging van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien – ook in principe fiscaal leidend is en derhalve in de afweging moet worden betrokken.

Als er sprake is van een opdrachtnemer hoeft de opdrachtgever, anders dan in het geval sprake is van een dienstbetrekking in de zin van de loonheffingen, geen loonheffingen in te houden, dan wel af te dragen. Deze loonheffingen bestaan uit (i) de loonbelasting, (ii) premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, (iii) de werkgeversbijdrage voor de Zorgverzekeringswet, mogelijk het (iii) werkgeversdeel van de pensioenpremie en (iv) eventuele andere verplichtingen voortvloeiend uit een van toepassing zijnde CAO.

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de correcte beoordeling van de relatie. Een verkeerde beoordeling kan tot gevolg hebben dat de opdrachtgever (met terugwerkende kracht over een periode van vijf jaar) wordt geconfronteerd met een naheffingsaanslag voor de loonheffingen al dan niet verhoogd met een boete en/of rente. De opdrachtnemer dient zijn inkomsten dan aan te geven als loon uit dienstbetrekking in plaats van winst uit onderneming/resultaat overige werkzaamheden, heeft geen recht op de fiscale ondernemersfaciliteiten en dient zich mogelijk verplicht aan te sluiten bij een pensioenfonds of pensioenverzekeraar.

In januari 2021 is – om vanuit de wetgever iets meer duiding te geven aan de onduidelijke Wet DBA – de pilot voor de ‘Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie’ (Webmodule) gestart, die werkgevers een indicatie geeft of een opdracht aan een natuurlijk persoon buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd of niet. De uitkomst is geen juridische beoordeling en hier kunnen geen rechten aan worden ontleend, maar kan wel meer praktische inzicht geven hoe werkzaamheden (zouden moeten) worden uitgevoerd.

Opheffing handhavingsmoratorium

De Wet DBA wordt in principe sinds 1 januari 2023 gehandhaafd door de Belastingdienst. Indien sprake is van kwaadwillendheid van partijen kunnen reeds correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen voor niet -ingehouden en -afgedragen loonheffingen met belastingrente en eventuele boete worden opgelegd. Van een dergelijke kwaadwillendheid is sprake als partijen ‘opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan omdat partijen weten – of hadden kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking’. Als er geen sprake is van kwaadwillendheid, worden eerst aanwijzingen gegeven. Indien daar binnen een redelijke termijn niet (voldoende) door de partijen op wordt geacteerd en nog steeds sprake is van een (fictief) dienstverband, dan kunnen op dit moment ook correctieverplichtingen (met terugwerkende kracht tot het moment waarop de aanwijzing is gegeven) worden opgelegd.

Vooralsnog is het idee dat vanaf 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium van de Wet DBA volledig wordt opgeheven in geval van schijnzelfstandigheid. De Belastingdienst kan dan bij een constatering van een onjuiste kwalificatie van de arbeidsrelatie weer in alle gevallen direct handhaven door correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen op te leggen, eventueel met een boete (vanaf 1 januari 2025). Ook kunnen er strafrechtelijke sancties volgen. De huidige ‘aanwijzing’ komt daarmee te vervallen.

Motie

Het voornemen om het handhavingsmoratorium op te heffen en de onduidelijkheid hoe de fiscus dit vervolgens gaat beoordelen, leidt op dit moment tot grote onrust in de markt. Vanuit de markt wordt duidelijkheid gevraagd over hoe het opheffen van het handhavingsmoratorium in de praktijk gaat en hoe hier binnen organisaties mee dient te worden omgegaan.

Recent, op 6 september 2024, is getracht (iets) meer duidelijkheid te geven middels een Kamerbrief van staatssecretaris Idsinga (Fiscaliteit en Belastingdienst) en minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (Kamerbrief). Uit de Kamerbrief volgt dat er na 1 januari 2025 een overgangsperiode van één jaar geldt waarin werkgevers en werkenden nog geen vergrijpboete krijgen als zij kunnen bewijzen stappen te zetten tegen schijnzelfstandigheid. Dit zou een ‘zachte landing’ met zich brengen. Ook stelt de Kamerbrief dat er reeds nu al geen modelovereenkomsten meer door de Belastingdienst worden goedgekeurd. Wel is aangegeven dat de lopende modelovereenkomsten nog geëerbiedigd worden tot de einddatum van deze overeenkomst.

De Kamerbrief heeft tot veel kritiek geleid van onder andere de eigen partijen in de Tweede Kamer. Regerings- en oppositiepartijen zijn niet tegen het opheffen van het handhavingsmoratorium, maar vrezen dat het kader waarin wel ingehuurd kan worden nog niet duidelijk genoeg is om het goed te doen. Dat kan ertoe leiden dat echte zelfstandigen ten onrechte opdrachten verliezen. Deze partijen vragen om, in ieder geval in het eerste jaar, wijziging van de handhavingsstrategie. In dat kader is nu een motie ingediend waarin onder meer drie van de vier coalitiepartijen verzoeken om de handhavingsstrategie te wijzigen door “risicogericht” te gaan handhaven en daarbij de focus te leggen op “gedwongen zelfstandigen, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratie-constructies.” Daarbij verzoeken de partijen om “in overige gevallen bij de keuze van inzet van handhavingsinstrumenten, waaronder een waarschuwing vooraf, zo veel mogelijk rekening te houden met de menselijke maat en maatwerk.” Over de motie wordt 1 oktober a.s. in de Tweede Kamer gestemd.

Voor meer informatie, neem contact op met: