Wat is de peildatum om te bepalen of er sprake is van een reële re-integratiemogelijkheid bij slapende dienstverbanden? Is deze peildatum gelegen op het moment waarop een dienstverband van de werknemer slapend is geworden of op het moment waarop een werknemer het beëindigingsvoorstel aan de werkgever doet? De Hoge Raad geeft antwoord op deze vraag in een recente uitspraak van 15 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:400).
In 2019 heeft de Hoge Raad in de zogenoemde Xella-uitspraak reeds duidelijkheid gegeven over het beëindigen van slapende dienstverbanden. Een werkgever moet op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) instemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de betaling van de wettelijke transitievergoeding als aan de wettelijke vereisten voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is voldaan. Er is een uitzondering hierop, te weten als de werkgever bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst een gerechtvaardigd belang heeft. Een voorbeeld hiervan is als er reële re-integratiemogelijkheden zijn voor de werknemer.
In de uitspraak van 15 maart 2024 had een werknemer de werkgever verzocht om het dienstverband te beëindiging onder toekenning van de transitievergoeding. De werknemer is bijna dertig jaar in dienst bij werkgever als hij uitvalt wegens arbeidsongeschiktheid. Na ruim drie jaar arbeidsongeschiktheid verzoekt hij de werkgever om zijn dienstverband te beëindigen, onder toekenning van een transitievergoeding.
De werkgever gaat hier niet mee akkoord want is van mening dat er reële re-integratiemogelijkheden zijn voor de werknemer. Het jaar daarop eindigt de arbeidsovereenkomst omdat de werknemer de pensioenleeftijd bereikt.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden was het voorstel van de werknemer (inclusief de transitievergoeding) te accepteren. De rechtbank en het hof vonden dat dat niet hoefde.
Bij de Hoge Raad wordt dit oordeel bevestigd en vangt de werknemer ook bot. De Hoge Raad oordeelt dat als de werkgever zich erop beroept dat een uitzondering op het in de Xella-beslissing genoemde uitgangspunt aan de orde is – bijvoorbeeld op de grond dat sprake is van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer – dient de beoordeling hiervan plaats te vinden naar het moment dat de werknemer het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, heeft gedaan. Pas wanneer de werknemer een dergelijk voorstel doet, kan immers de werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap gehouden zijn hiermee in te stemmen. Bij de beoordeling of de werkgever op het moment van het voorstel een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst dienen ook, voor zover van belang, feiten en omstandigheden te worden betrokken die zich voor of na dat moment hebben voorgedaan.